Het is alsof ik een groot geheim verteld heb. Iets wat onder mijn huid een plekje had gevonden en waar ik nooit over spreek. Het hebben van een psychose is taboe in onze maatschappij. Want het voldoet niet aan het ‘normaal’ zijn. Nu ben ik nooit een doorsnee mens geweest en ‘ren ik om alle hokjes heen’, zoals mijn man dat noemt. ‘Normaal’ is een subjectief begrip, ieder heeft zijn of haar eigen visie van normaal. Belangrijk is dat we elkaar met respect behandelen. Vanuit een gelijkwaardige setting met elkaar omgaan. En dat is nu precies wat mijn strijd is geweest. Me niet volwaardig voelen, minderwaardig zelfs. Ik voelde me weggestopt, weggegooid in een eenzaam grauw dal. Waar de deur letterlijk in het slot valt en de enige link die je nog hebt met de buitenwereld verbroken wordt.
Een psychose kan ieder mens krijgen. Het is een waantoestand waarin iemand beelden ziet, voelt, hoort of proeft welke niet in de realiteit bestaan. Deze waantoestand is voor degene die het beleeft realiteit en vaak angstaanjagend. Het lijkt alsof je tussen twee dimensies leeft en je niet terug kunt komen in je ‘normale’ ik. Ik keek met een helicopterview naar mezelf, het lukte me niet om bij mijn ‘gezonde’ ik te komen. De psychose had me overgenomen. Mijn trauma werd volle werkelijkheid. De verkrachtingen en de dreigende verkrachting waren mijn realiteit. Ik had een dissociatieve psychose en werd een klein meisje die verkracht werd. Ik ging terug naar de leeftijd waarop het misbruik begon.
Jarenlang associeerde ik het woord isoleren met de isoleercel waarin ik opgesloten zat. Dagen lang, weken heb ik in een cel gezeten, zonder ramen, gedimd licht, een koof met een matras erin en een kartonnen po die ik voor een hoed aanzag. Camera’s op me gericht zodat elke beweging letterlijk word vastgelegd. De dubbele deur met sloten, dikke muren die elk geluid buiten mijn cel houdt.
Die kille stilte, de eenzaamheid en opgesloten zijn met de demonen die je ‘ziet’. Je hebt nergens controle over, je hebt niets te willen, je leven en je autonomie wordt op pauze gezet. Eigenlijk doe je er niet meer toe. Ik had geen besef van tijd, of het nu nacht was of dag, je ziet het verschil niet. Het enige waar ik dat uit kon opmerken was het eten dat me voorgeschoteld werd. Op een papieren bordje met houten bestek. Nog voordat ik de cel in ga, mag ik nog even gebruikmaken van het toilet. In het voorportaal van de isoleercel is een toilet en een douche. Twee mensen blijven bij me staan, als bewakers van een gevangene, ik krijg geen privacy. Zelfs dat ene beetje lichamelijke zelfbeschikking is me afgenomen. En dan loop ik de isoleercel in, de eerste de deur valt in het slot. De sleutel draait in het slot. De volgende deur wordt gesloten en ook hier hoor ik de sleutel in het slot draaien. Dan is het stil, ergens in de verte hoor ik een vaag geluid. En daar is de grauwe koude en kille eenzaamheid. Mijn demonen die me verteren tot een kwetsbaar hoopje mens. Er blijft weinig van me over. Mijn hoed is het enige dat van mij is en ik zal het nooit als po gebruiken. Wel als hoed, statig loop ik rondjes om de koof heen. Elk rondje is een woord waard en zo verzamel ik woorden. De meters die ik loop beschermen me tegen mijn ‘demonen’. De ‘demonen’ zijn mannen in pak, die me willen verkrachten. Mijn eerste dader blijft me in veelvoud achtervolgen. De rondjes die ik loop zorgen ervoor dat ‘ze’ op afstand blijven. Ik leef in twee dimensies. Uren vervagen, gaan over in dagen en veranderen tergend langzaam in een week.
‘Ben ik dood? Sta ik in een wachtkamer voor de hemel?’, het zijn vragen die door mijn hoofd gaan. ‘En God, waar ben je dan? Ik heb je nodig, nou bewijs maar dat je er bestaat’, schreeuw ik uit. Heel in de verte hoor ik een stem terug schreeuwen. Ik houd mijn adem in, geconcentreerd luister ik de stille duisternis in. ‘Hoor ik dat nou echt? Ja! Ik hoor iemand.’ Ik besef dat ik leef en dat ik niet dood ben. En dit is een teken, ’ik heb een teken gekregen!’ Dan bedenk ik me, ‘ik kom hier uit. Ik kan dit, ik ben sterk genoeg en bovenal ik ben niet alleen.’
De jonge vrouw die terug schreeuwde, zie ik wanneer ik na het eten teruggebracht wordt naar mijn cel. We kijken elkaar aan, knikken en met een flauwe glimlach weten we van elkaar dat we er zijn. Later wanneer ik weer in de grauwe, kille en stille cel zit maak ik een afspraak met mezelf. ‘Ik kom hieruit, ik ga het leven aan, hoe moeilijk het ook is en ik vecht.’ De jonge vrouw staat voor mij symbool voor mijn keuze voor het leven. Kort na onze ontmoeting mag ik naar de gesloten afdeling, van daaruit naar de halfopen afdeling en dan naar de open afdeling. De jonge vrouw heeft een andere keus gemaakt dan ik. Kort na onze opname pleegt ze zelfmoord, ze is de eerste van de vier meiden met wie ik opgenomen ben die allemaal zelfmoord plegen. Van ons vijven ben ik de enige die leeft. Ik heb vele verliezen gekend, ik heb geworsteld en ik kwam boven! Alles waarvan ik dacht dat ik het nooit zou mogen meemaken, heb ik nu om me heen. Een liefhebbende man, mijn kinderen, vriendinnen en vrienden. Maar bovenal heb ik mijn eigenwaarde en zelfbeschikking.
Denk jij aan zelfmoord of ken je iemand die denkt aan suïcide, schaam je niet en praat er over! Bel 113.